Het is bekend dat N-VA-voorzitter Bart de Wever graag opkijkt naar Hugo Schiltz, en in hem een groot voorbeeld ziet. Daarbij hoort ook zijn uitspraak «Van ‘verraad’ naar ‘verraad’ gaan we naar de Vlaamse staat», waarmee hij wil aangeven dat Vlaamse toegevingen en Belgische compromissen op zich niet oneerbaar hoeven te zijn. Het probleem is echter dat het oordeel van de geschiedenis over Bart de Wever in een totaal andere context dan die over Hugo Schiltz gevormd en geschreven zal worden.
Wat is het oordeel van de geschiedenis over Hugo Schiltz? Eigenlijk is het nog veel te vroeg om daar een eensluidend antwoord op te geven. Enerzijds waren er de Vlaamse toegevingen in de jaren zeventig en tachtig, die volgens sommigen ronduit rampzalig waren, volgens anderen dan weer met de ondergang van het Egmontpact een gemiste kans voor Vlaanderen. De keldering van het onzalige compromis over Brussel-Halle-Vilvoorde uit 2005 zal voor de eersten dan weer het oordeel over Hugo Schiltz wat milderen. Het is hoe dan ook duidelijk dat Hugo Schiltz een belangrijk figuur en een referentiepunt voor de Vlaamse Beweging is geweest – en nog steeds is: verrader voor de ene, visionair figuur voor de anderen.
Bart de Wever behoort uiteraard tot de laatste groep. Met zijn hierboven geciteerde uitspraak «Van ‘verraad’ naar ‘verraad’ gaan we naar de Vlaamse staat» zette hij zich in 2004 in de Kamer trouwens uitdrukkelijk af tegenover die andere «erfenis» van Hugo Schiltz: het Vlaams Blok/Belang. Het is meteen ook de bestaansreden van de N-VA: een Vlaams-nationalistische partij die wel bereid is deel te nemen aan de macht, in een Belgische context, en die het niet oneerbaar vindt om compromissen te sluiten en desnoods enkele Vlaamse toegevingen te doen, als het ons maar dichter bij een Vlaamse staat brengt. De zogenaamde Baert-doctrine moet daarbij een leidraad zijn voor de aanvaardbaarheid van eventuele toegevingen en compromissen.
Historisch gezien is het echter duidelijk dat het op dat laatste puntje wel eens ferm fout durft te gaan aan Vlaamse zijde, zeker wanneer er op het einde van de onderhandelingen met ministerportefeuilles – de borden linzensoep – gezwaaid wordt. Dat Vlaanderen op dit ogenblik geplaagd zit met een pers die voluit de Belgische kaart trekt, maakt het daarbij niet gemakkelijker om tussen de vele aangedragen Belgische bomen het Vlaamse bos nog te kunnen zien. Het heet dat men de Grieken maar beter wantrouwt, ook als ze geschenken brengen. Voor de Franstaligen geldt dit echter in het bijzonder wanneer ze met geschenkjes komen, en a fortiori wanneer daar nog eens lofprijzingen om zoveel staatsmanschap bijkomen. Hopelijk zal Bart de Wever op het einde van de onderhandelingen zich de gevleugelde uitspraak uit de Æneis nog herinneren, vóór hij eventueel zijn handtekening onder een federaal regeerakkoord zet.
De raad die ik Bart de Wever echter zou willen meegeven – voor zover hij dit stukje zou lezen en mijn raad nodig heeft – is dat hij die Baert-doctrine toch maar beter uiterst streng en strikt zou toepassen op mogelijke Vlaamse toegevingen en Belgische compromissen. Hugo Schiltz beschikte in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw namelijk over één «luxe», als je het een luxe kan noemen, waar Bart de Wever niet meer over beschikt: de luxe dat, alles wel overwogen, de Vlaamse onafhankelijkheid nog niet voor meteen was. En met die «luxe» volgde meteen ook het behoud van de Belgische context tijdens heel zijn politieke carrière (en leven, zo besliste het lot), waardoor hij er niet voor hoefde te vrezen vroeg of laat afgerekend te zullen worden voor toegevingen die de belangen van de Vlaamse natie duidelijk geschaad hebben.
Ondertussen is tóch al zwart op wit gebleken, nota bene vóór het einde van de België, dat de oprichting van het Brusselse Gewest een kapitale vergissing is geweest. Voor alle duidelijkheid: het verrassende aan die vaststelling is dus niet de vaststelling op zich – dat de oprichting van het Brusselse Gewest een kapitale vergissing is geweest – maar wel dat ze nu reeds, binnen de Belgische politieke context, zwart op wit aangetoond werd. Het behoud van de Belgische politieke context is dus geen garantie om inbreuken op de Baert-doctrine blijvend te kunnen verdoezelen. Anderzijds zal het verdwijnen van de Belgische politieke context, een proces dat zich ongetwijfeld in de loop van enkele luttele jaren na een Vlaamse onafhankelijkheid zal voltrekken, zulke inbreuken snel en onverbiddelijk aan het licht brengen. En je zal dan maar aangewezen worden als de hoofdverantwoordelijke ervan, zeker als die aanwijzing dan nog uit onverdachte bron afkomstig en ontegensprekelijk is. Een benoeming tot Minister van Staat is een prijs die Laken graag betaalt om het enkele jaren langer te kunnen rekken…
Hoe is dat trouwens in het verleden in andere landen gegaan? Want inderdaad, begin 1989, laat staan midden de jaren tachtig, dacht niemand dat de Berlijnse Muur ooit zou kunnen vallen. Maar niemand beoordeelt vandaag de daden van Duitse politici van begin 1989, dus vóór de val, nog in een context van twee Duitslanden. Met de Baltische of Tsjechische en Slovaakse actualiteit ben ik veel minder vertrouwd, maar het zou me sterk verbazen als de situatie er erg anders zou zijn. Het verschil tussen het Centraal-Europa van 1989 en het België van 2010 is dat niemand gelooft dat koning Albert II eeuwig zal blijven leven, of dat België de troonsbestijging van koning Filip I lang zal kunnen overleven. En dat het verdwijnen van België daarmee dan ook in de sterren geschreven staat. En zelfs de meest fervente aanhanger van de evolutieleer van de N-VA zal moeten erkennen dat het achteraf toch bijzonder pijnlijk zou zijn nog net voor de revolutie een speldje voor groot staatsmanschap opgeprikt gekregen te hebben door één of andere sire.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten