Het referendum over Schotse onafhankelijkheid is de laatste weken een pak spannender geworden dan aanvankelijk gedacht. Dat een Schots Yes dan toch niet meer volkomen onwaarschijnlijk is, volstaat voor enkele volbloed belgicisten om ervoor te waarschuwen de Schotse situatie vooral niet te projecteren op België/Vlaanderen. Stefan Rummens wees er bijvoorbeeld gisteren in De Standaard op dat de situatie in België zoveel complexer is omwille van «Brussel». Maar was de splitsing van 1830 dan zoveel eenvoudiger? Hieronder een herwerkte versie van zijn opiniestuk.
In het referendum over mogelijke Schotse onafhankelijkheid zit een aanleiding om na te denken over een hereniging met Nederland en over het precieze nut van de Belgische onafhankelijkheid. Daarbij dringt zich de vraag op wat ons als Nederlanders eigenlijk gescheiden houdt en of wij zelf, als het ooit zover zou komen, zouden kiezen voor de hereniging van het land.
Om Antwerpen kun je niet heen
In dat debat is er één argument dat onvoldoende aan bod komt. Als de Nederlanden verenigd zouden worden, zou dat een goede zaak zijn voor de democratie. We zouden een oud democratisch tekort elimineren op wat nu het ‘Benelux’ niveau heet en we zouden, als burgers, opnieuw een deel van de controle verwerven op de sociale en economische omstandigheden waarin we leven.
Dat potentiële democratische tekort heeft alles te maken met de ligging van Antwerpen. Anders dan in Schotland of destijds in Tsjecho-Slovakije, konden de landen bij ons niet netjes geografisch van elkaar gescheiden worden. Antwerpen is een economische metropool die onvermijdelijk een zeer nauwe verwevenheid legt tussen de twee landen op economisch, sociaal en cultureel vlak. Daardoor hebben de politieke beslissingen die in één land genomen worden, vaak een grote impact op het andere. Om op een effectieve manier beleid te voeren, is er daarom altijd een nauwe samenwerking nodig geweest tussen die twee landen op veel beleidsdomeinen. Denk aan mobiliteitsdossiers, werkloosheidsbeleid, het belang van fiscale harmonisatie of zelfs maar scheepvaartroutes inplannen.
Volgens tegenstanders van de hereniging is die samenwerking ook mogelijk zonder een herenigde Nederlandse staatsstructuur. Niets belet dat vertegenwoordigers van de regeringen van de twee ‘staten’ geregeld samenkomen en op basis van intergouvernementeel overleg de nodige beslissingen nemen. Maar hier schuilt net dat democratische tekort. In intergouvernementeel overleg wordt elke discussie per definitie in nationale termen gevoerd. Het gaat dan steeds om een afweging van de respectieve ‘Belgische’ en (Noord-)‘Nederlandse’ belangen. Een louter intergouvernementele politieke structuur leidt ertoe dat andere politieke tegenstellingen, die mogelijk veel relevanter zijn, niet in het politieke debat worden meegenomen.
Als een democratisch beleid een weerspiegeling wil zijn van de belangen en voorkeuren van de bevolking, dan is het van groot belang dat, bijvoorbeeld, een debat over de sociaaleconomische hervormingen die nodig zijn binnen de economische ruimte van de Nederlanden ook in sociaaleconomische termen gevoerd kan worden. Het is best mogelijk dat het ‘Belgische’ belang in veel sociale dossiers eigenlijk helemaal niet bestaat. De belangen van de Belgische werklozen zullen in veel gevallen dichter liggen bij de belangen van de Noord-Nederlandse werklozen dan bij, pakweg, die van de Belgische ondernemers. In een gezonde en dynamische democratie moeten daarom ook andere dan louter communautaire tegenstellingen in het politieke debat gethematiseerd kunnen worden en een impact kunnen hebben op het beleid. In een Benelux-model is dat niet of nauwelijks mogelijk. De noodzaak van een herenigde Nederlandse politieke ruimte volgt uit een fundamenteel democratisch principe: burgers die gezamenlijk de gevolgen van politieke beslissingen ondervinden moeten ook zelf in staat zijn om die politieke beslissingen democratisch aan te sturen. Als burgers de beslissingen die elders genomen worden enkel passief kunnen ondergaan, ondergraaft dit het hele ideaal van zelfbestuur.
Als het regent in Europa…
De Europese Unie vormt een goede illustratie van het probleem. We ondervinden meer en meer dat onze Europese economische verbondenheid ertoe leidt dat, bijvoorbeeld, begrotingsbeslissingen in Griekenland grote gevolgen kunnen hebben voor de economische situatie van alle andere Europeanen. Het democratisch principe vereist in die omstandigheden dat de andere Europeanen tot op zekere hoogte inspraak krijgen in het beleid waarvan ze de gevolgen dragen.
De uitbouw van een gezamenlijke economische ruimte moet daarom dringend gevolgd worden door de uitbouw van een gezamenlijke politieke ruimte. Om de Europese Unie democratisch legitiem te houden, moeten de Europese burgers binnen een gedeelde politieke structuur samen afspraken kunnen maken over hoe ze de Europese economie vorm willen geven en welke sociale, ecologische en andere waarden daarbij gerespecteerd moeten worden.
De situatie in de Nederlanden is in veel opzichten vergelijkbaar. Vanwege zijn ligging vormt Antwerpen een gordiaanse knoop die de twee landen via allerlei economische levenslijnen onlosmakelijk met elkaar verbindt. Onze gezamenlijke Nederlandse economische ruimte is een geografische realiteit die zelfs zonder hereniging van het land niet zal verdwijnen. Om die reden was een Tsjecho-Slovaaks of, wie weet, Schots scenario voor ons land bijzonder onwenselijk. Onze feitelijke verbondenheid op niveau van de Nederlanden vereist, analoog aan het Europese geval, het bestaan van een herenigde Nederlandse politieke structuur waarin wij, als betrokken burgers, gezamenlijk afspraken maken over hoe wij die gedeelde economische ruimte willen organiseren en welke waarden en randvoorwaarden daarbij van belang zijn.
Als het niveau van de verenigde Nederlanden niet ooit al bestaan had, zouden we het uit democratische noodzaak moeten uitvinden. Maar dat is dus jammer genoeg nog niet aan de orde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten